Interviews en Recensies

Interviews

Angelo Verploegen – trompettist

Angelo Verploegen ©Donata van de Ven

Hij móest iets in de muziek gaan doen, dat wist hij als tiener al. Die trompet lukte wel, maar via de buurjongen kwam hij bij de fanfare terecht, want daar waren bugels over. En die bugel liet hem niet meer los. Nu, ruim 45 jaar later neemt hij een opmerkelijke stap met de opname van een wel heel bijzondere cd. Een album met composities van Duke Ellington, opgenomen enkel met zijn bugel en … een drummer.

Als tiener wilde ik graag muziek maken, dat was gevoelsmatig, maar ik dacht dat ik voor het conservatorium niet goed genoeg zou zijn. Toen ben ik muziekwetenschappen gaan doen in Amsterdam. Klassieke muziekgeschiedenis, niet Westerse muziek, muziekpsychologie, ik heb gamelan gespeeld en panfluit. Ik vond het helemaal te gek! Uiteindelijk moet je dat gaan toepassen natuurlijk, maar ik zag mezelf geen onderzoek doen of stukjes schrijven. Dus ben ik toch op dat conservatorium beland, waar ik ook zo weer weg was hoor, veel te druk met spelen.”

Dit is een portret van Angelo Verploegen. Een sympathieke en uiterst bescheiden man die als trompettist een prominente plek inneemt in het Nederlandse jazzlandschap. Waar wordt hij door gedreven?

The Duke Book

Ik wist letterlijk niet waar ik aan begon omdat het zo anders is. Ik had het nog nooit gedaan op die manier. Nou ken ik Jasper (van Hulten) heel erg goed, dus het was voor mij sowieso duidelijk dat het met hem moest, omdat hij een heel gevoelige drummer is. Als ik met hem speel gaat het vanzelf. Bij het label (Just Listen Records) moest ik er wel een beetje mijn best voor doen. Daar vroegen ze zich af ‘wat ik nou toch ging doen’ (hij lacht uitbundig). Het is natuurlijk ook best gewaagd en spannend, zo’n bezetting. Ik zei, ‘geloof me nou maar!’. De cd hebben we in twee dagen opgenomen. De omstandigheden waren daar fantastisch. Het label heeft ook een filosofie; het moet er meteen op, dus we moesten wel scherp zijn.

De laatste jaren ben ik steeds meer gaan doen wat ik zelf leuk vind en richt ik me voornamelijk op de bugel. Het is mijn eerste instrument, ik ben ermee opgegroeid. De trompet kwam pas later. De bugel heeft een warm, wat zachter en omfloerst geluid, sommigen vinden dat té. In de jazz verwachten mensen toch sneller een trompet vanwege het directe geluid, dat moet gewoon knetteren. Toch ben ik steeds meer aan het experimenteren met het geluid van die bugel om te kijken hoever ik daarmee kan gaan, dat vind ik dan weer spannend.

Van Laar, model B3

Hub van Laar is een ontzettend goede bouwer, veel profs spelen met een instrument van hem. Hij is heel serieus, staat open voor op- of aanmerkingen, dus hij is constant aan het verbeteren en ontwikkelen. Het verhaal van mijn bugel is wel bijzonder, want het is eigenlijk een prototype van een model wat Van Laar daarop gebaseerd heeft. Hij heeft nog geen nummertje, het is een soort eerste take. Bij het spelen is het vaak zo dat de eerste take het mooiste of het beste is, omdat daar iets in zit wat primair en direct is. Als je dat vaker gaat doen wordt het moeilijker, want dan betrap je jezelf op herhaling of het krampachtig vermijden daarvan. Dan gaat het niet meer intuïtief. Misschien is dat met deze bugel ook wel zo. Ik heb nog steeds de allereerste die ik had, wij zijn gewoon een hele goede match. Ik speel erop en hij doet wat ik wil. Hij geeft mijn geluid perfect weer, of wat ik wil dat mijn geluid is. Dat ‘ding’ maakt dat ik vrijer word in mijn spel.

De melodie, zoals die bedoeld is

Bij zo’n project als The Duke Book is het erg belangrijk dat je jezelf vrij en vertrouwd voelt met je instrument. Je bent maar met zijn tweeën dus de focus is op jou gericht en dan mag je niet afgeleid worden door onzekerheid. Dat geldt ook voor Jasper. Het is overigens ook dankzij hem dat er bepaalde dingen op die cd gekomen zijn waarvan ik zelf nog niet helemaal zeker was, maar die het toch hebben gered. Je doet het samen, dus je vertrouwt volledig op elkaar.

We improviseren natuurlijk, maar ik vind het wel belangrijk dat je niet teveel van de originele melodie afwijkt. Er zijn een aantal plekken op die cd waar ik heel consequent, heel dicht bij de melodie blijf. Bij ‘In A Sentimental Mood’ spelen we de melodie gewoon samen. Dat is zo’n typische melodie die heel veel gespeeld wordt, op de meest fantastische manieren, maar er wordt altijd mee geschmierd. Dat heeft mij getriggerd om alleen de melodie te spelen. Superstrak, om te laten horen hoe mooi die eigenlijk is. En ja, dat wil ik dan ook goed doen, dat vind ik belangrijk.

Je zegt: “Wij hebben de melodie gespeeld.” Kun je eens uitleggen hoe dat werkt, met een drummer?

Dat hoor je op een aantal plekken op die cd en dat is best bijzonder. Jasper heeft natuurlijk veel om dat te doen. Niet zoals ik met mijn bugel, maar met de klanken van de trommels en bekkens in zijn set en nog veel meer waarmee hij kan slaan en nuances kan aanbrengen; zijn handen, harde en zachte sticks, mallets, brushes etc. En dan is het aan hem om daarmee een melodie te spelen. Geen ritme, maar een melodie. En dat doet hij waanzinnig mooi.

In eerste instantie denk je dat je iets mist als je naar de cd luistert, maar dan ga je er in je fantasie van alles bij horen, zoals een baslijn bijvoorbeeld. Is dat wat je ermee wilt bereiken?

Als je jazz speelt is het altijd in twee of meerspraak, alleen valt dat nooit zo op. Er is altijd afleiding. Dus je moet heel goed opletten als je kwartetten of andere bezettingen hoort wat er precies aan de hand is. Als iemand een solo speelt denk je, goh, die kan wel spelen zeg, dat swingt! Maar wat er nou echt gebeurt, valt weinig mensen op. Op The Duke Book hoor je direct hoe wij met elkaar communiceren. Je hebt alleen elkaar en de melodie. Die directe interactie was voor mij de aanleiding om deze cd te maken.

Het zijn allemaal liedjes van Duke Ellington en ik heb naar allerlei manieren gezocht om die te spelen. Bij de concerten speelt het plaatje natuurlijk ook een rol, dan is de interactie letterlijk te zien. In het begin kan de luisteraar nog denken, wanneer komt het nou?  Maar op het moment dat duidelijk wordt dat dit het is, ga je anders luisteren en dan hebben we iets bereikt. Het is misschien geen muziek die je draait bij het afwassen, maar dat vind ik niet zo erg. Ik heb genoeg dingen gedaan die je makkelijker opzet.

Door The Duke Book is het vuur aangewakkerd om soms kleine, maar vooral originele dingen te doen. Alles wat ik doe, doe ik vol overgave en met grote betrokkenheid. In dit project speelt de drummer een grote rol, maar ik speel in vijf bandjes juist zónder drummer. Three Horns and a Bass, Amsterdam Jazz Trio, trio met Izaline Calister, trio met Atzko Kohashi en Tony Overwater en Egon Kracht & The New World Quartet. Allemaal prachtige muziek en superleuk om te doen. In al die bands speel ik bugel en krijgt die de volledige ruimte.

Om samen te spelen is het voor mij wel noodzakelijk dat er een klik is, zodat er chemie ontstaat. Je hebt een ego nodig, anders kun je niet doen wat je doet, maar dat ego moet ook aan de kant kunnen als je dingen samen wilt doen. Soms werkt dat niet en kan een ego juist in de weg gaan zitten.

Worden die ‘gewone’ dingen die je doet of gedaan hebt nu minder interessant?

Totaal niet, die hebben andere waarden, andere uitdagingen. Ik ben dol op orkestspelen. Dat begon ongeveer 40 jaar geleden met de bigband in Oss. Daar stond ik dan met dat trompetje, zo overweldigend. En dat voel ik nog steeds als ik speel bij het Jazz Orkest van het Concertgebouw of het Metropole. Dat is een feest. Je maakt onderdeel uit van dat geweldige, groter geheel en dat moet heel kloppend zijn. Daar ligt dan weer de uitdaging. Al die verschillende dingen zorgen ervoor dat je een volwaardig muzikant kunt zijn. Althans, zo geldt dat voor mij. Dat houdt me aan de gang.

Ik heb altijd zowel in de impro als in de mainstream hoek gezeten. Het een heeft het ander nooit uitgesloten. Als ik me zou beperken tot een van die twee, dan zou het op een bepaald moment misschien wel genoeg kunnen zijn. Het houdt elkaar in balans, fris en in beweging. Wat je aan de ene kant leert neem je weer mee naar de andere kant en omgekeerd.

Three horns and a bass

Dat komt bijvoorbeeld mooi samen bij Paul van Kemenade’s Three Horns and a Bass (Paul van Kemenade – saxofoon, Louk Boudesteijn – trombone, Angelo Verploegen – bugel, Wiro Mahieu – bas). Die arrangementen zijn zo doorwrocht, zo goed bedacht, die moeten ook heel erg goed gespeeld worden, want Paul hoort alles. Daarnaast kan het ook alle kanten op en is het volledig vrij. Dat werkt supergoed tussen ons. We spelen al een jaar of tien samen en hebben de hele wereld over gereisd. Paul is een ongelooflijk hardwerkende muzikant en hij blijft zich ontwikkelen. Je kunt van tevoren nooit bedenken dat het werkt, want we zijn zo verschillend, maar we hebben een enorme klik.

Kun je met jazz in Nederland succesvol zijn?

In het vaste circuit word je wel gekend, maar daarbuiten is lastig. De term ‘jazz’ schrikt nog steeds af. Er zijn zeker muzikanten die over grenzen gaan en de jazz ontstegen zijn. Iedereen maakt keuzes en daar is op zich niets op tegen. Het is gewoon fijn om te doen waar je goed in bent en waar je energie van krijgt. De muziek die ik nu maak met de mensen die ik om me heen verzameld heb vind ik echt de moeite waard. Is het jazz? Mainstream? Pop? Of een combinatie daarvan? Ik vind wel, dat als je pretendeert jazz te spelen dat je het goed moet doen, zoals het hoort.

Dat hele jazzcircuit is in Nederland stelselmatig afgebroken. Dat is zorgelijk. Er zijn nog maar een paar plekken om te spelen. En die plekken worden ook nog eens gerund door mensen van onze generatie, of nog ouder en ze zien maar geen opvolging. Als ik terugkijk naar de speellijsten van pakweg 30 jaar geleden, met de presentatie van ‘Headlines’ (Houdini’s) bijvoorbeeld, dan speelden we 30 tot 35 keer in 6 weken in het voorjaar en in het najaar deden we dat nog een keer. Dat ging jaren zo door. We waren enorm productief en we gingen overal naar toe. Ik dank god op mijn blote knieën dat ik het allemaal heb mogen meemaken. Ik denk niet dat je die gelegenheid nu nog hebt. Als ik kijk naar de nieuwe lichting jazzers – ze zijn zo getalenteerd – hun speellijst zou 25 jaar terug makkelijk vier tot vijf keer groter zijn geweest. Om in het buitenland te spelen heb je de nodige financiën nodig en moet je fondsen aanschrijven. En je bent niet de enige, dus zo simpel is dat niet. Nederland is niet zo cultuurminded. Het is opvallend dat het niveau zo hoog blijft, want je krijgt weinig kans om het te verdiepen en beter te maken. Kunst is geen hobby, als dat de tendens is komen we nergens.

Wat is jazz voor jou?

Jazz heeft met timen en improviseren te maken. Dat zijn voor mij wel de twee belangrijkste elementen. Improviseren met de onderliggende regels van de traditie natuurlijk, want daar komen we wel vandaan. Ik denk dat het je helpt als improvisator als je de regels kent. Dat je je taal kent en vervolgens kunt zien wat je daarmee kunt doen. En zoals Wynton Marsalis het zegt, jazz gaat om blues en swing, waar ik het in zijn geval mee eens ben, hij komt uit die traditie. Ik vind het waanzinnig hoe hij die traditie doorgeeft.

Ik geef les op de conservatoria van Arnhem en Utrecht en wat ik mijn leerlingen het eerste leer is dat jazz een taal is die bestaat uit 3 elementen: vocabulaire (toonladders en akkoorden), grammatica (hoe zet ik het in de goede volgorde – de harmonieleer) en de uitspraak (hoe ga je fraseren, articuleren). Dan ga je luisteren, luisteren en nog eens luisteren. Ook al leer je één van die elementen tot in je vezels beheersen, dan nog ken je de taal niet. Als je jazz wilt spelen, dan moet je die 3 dingen leren beheersen. Daarna is het aan jou om er wat mee te gaan doen. Je hebt de taal geleerd om je daarin te kunnen uiten en het is dan aan jou om te bepalen in welke vorm (stijl, genre) je dat wilt gaan doen.

Hoe belangrijk is het voor jou om leraar te zijn?

In het begin stond ik er gewoon niet bij stil dat ik ook een leraar kon zijn, want ik speelde heel veel. Maar ja, dan komt er een gezin en wordt het toch een beetje anders. Van 1997 tot 2000 heb ik toen als producer voor Challenge Records gewerkt, een geweldige ervaring was dat. Daarna ben ik les gaan geven in Utrecht en kort daarna in Arnhem. Ik was toen 38 en vond dat ik inmiddels genoeg bagage had om dat goed te kunnen doen. Voor mij was het een hele serieuze overweging en ik heb ook heel goed nagedacht over de manier waarop ik dat vorm ging geven. Het vergt soms wat organisatie, maar ik vind het geweldig leuk om te doen. Je moet er wél voor oppassen dat het jezelf niet gaat beïnvloeden, dat je intuïtief blijft. Daar ben ik mezelf heel erg van bewust.

Wat wil jij dat er gebeurt als je op dat podium staat?

Anything, of dat nou ontroering, opwinding of verrassing is, dat maakt niet uit. Je bent natuurlijk in opperste concentratie, vanwege dat samenspelen en dan lijkt het soms alsof je in jezelf gekeerd bent. Maar er moet iets gebeuren, anders hoef je daar niet te gaan staan. Aan de andere kant is vanuit een emotie musiceren heel gevaarlijk, want dan zou je als je verdrietig bent niets opbeurends kunnen spelen en omgekeerd. Daar zit een enorm risico in.

In 2001 overleed mijn vader. Hij was een enorme fan van de Houdini’s, dus hebben we op zijn begrafenis gespeeld. Dat was geweldig en het was mijn manier om zijn dood te verwerken. Wat ik kon doen op dat moment was met de jongens daar gaan staan en zorgen dat ik goed speelde. Als mijn gevoel op dat moment de overhand zou hebben dan had ik geen noot kunnen spelen.

Componeren doe ik heel pragmatisch, in opdracht bijvoorbeeld, voor een gelegenheid of band. Ik zoek een uitgangspunt, een melodische lijn of een groove en dan ga ik daar omheen bouwen en het stuk in elkaar zetten. Het is ook weten wat muziek teweeg brengt, een stukje intellect wat je toepast, als iets bijvoorbeeld uitbundig, of juist ingetogen moet zijn. Je put dan natuurlijk ook uit de emotionele bagage die je in je leven hebt opgebouwd. Die gevoelens zijn puur en daarmee kun je mensen echt raken. En dat is toch waar het om gaat.