Op 19 februari (2017) komt de nieuwe cd van het Tim Langedijk Trio uit. ‘Up North’ is het zesde album in de rij, na het succesvolle ‘Açenja’ dat in 2014 uitkwam. Gitarist Tim Langedijk wordt een aanwinst genoemd voor de Nederlandse jazz, een verademing zelfs. Met zijn fraaie melodielijnen en subtiele harmonieën zoekt hij de grenzen van het avontuur op, waarbij hij zich niet wil conformeren aan een stijl. Met de titel verwijst hij ondubbelzinnig naar het noorden van Holland, het gebied waar hij is opgegroeid, zijn roots. De diepere betekenis ligt verscholen in de muzikale zoektocht naar de essentie van de muziek, waar dit album een afspiegeling van is. Tijd voor een gesprek met een bijzondere man, met een hele duidelijke visie.
Tim Langedijk (18-1-1984 Alkmaar) komt uit een muzikale familie. Dat wil zeggen, er werd thuis veel muziek geluisterd -voornamelijk gedraaid door zijn vader. Klassiek; Vivaldi, Mozart, Bach, maar ook gitaarmuziek, én Countrymuziek. “Ik speelde met autootjes, maar het ging er natuurlijk allemaal wel in. Er wordt ook vaak gezegd dat er country in mijn muziek zit. Dat gaat vanzelf, niet omdat ik vind dat het er persé in moet. Kenny Rogers, Willy Nelson, Chris Christoffersen, Elvis. Je hebt daar van die typische gangen in. Volgens een docent op conservatorium heb je dan een goed septiemgevoel: muzikale cadensen waarbij je bepaalde overgangen precies aan hoort komen. Harmonisch sterke dingen die in Country veel voorkomen en er bij mij gewoon in geprogrammeerd zitten.”
Die country invloed brengt een bepaalde speelsheid in jouw muziek, of humor. Is dat bewust?
“Nee, daar denk ik niet bij na. Dat voel ik dan echt zo. Maar een beetje humor is natuurlijk altijd wel leuk. Je moet het ook niet té serieus nemen, er is meer in het leven. Vader worden bijvoorbeeld. Door zo’n kleintje ga je toch anders over het leven nadenken. Muziek is geen eerste levensbehoefte. Ik moet er niet aan denken nu, maar je kunt zonder. Mijn gitaar wordt wel steeds meer een verlengstuk van mezelf. Als ik een paar dagen niet speel ga ik het missen, maar op vakantie zonder gitaar is ook fijn. Dan ben je weer fris.
Ik ben een instrument gaan bespelen op aanraden van mijn vader. Ik had net een cd van Guns and Roses gekocht en vroeg me af wat dat toch voor een instrument was wat ik hoorde. Mijn vader dacht dat het een elektrische gitaar was. Dat leek me wel wat. Daarna heb ik vier jaar thuis klassiek gitaarles gehad. Het enige wat die man zei was: “precies” en tussen de etudes door: “ga maar een beetje improviseren.” Op een gegeven moment kwam hij gewoon niet meer. Later hoorde ik dat hij vond dat hij me niets meer kon leren. Ik was geloof ik 13 of 14 jaar. Op de muziekschool in Schagen waar ik ‘lichte muziek’ deed, hoorde ik over John Scofield en Charlie Parker en luisterde ik naar Scott Henderson en Peter Tiehuis. Toen ging een wereld voor me open. Maar ja, ik had ook alleen maar Guns and Roses en klassieke muziek gehoord. In die tijd kocht je nog een cd’tje, dat draaide je helemaal grijs en daar pinde je jezelf helemaal op vast. Dat is een heel verschil met deze tijd, het was allemaal veel gedisciplineerder. “
Gaat dat over talent?
“Misschien wel. Ik heb echt heel veel gestudeerd op die zolderkamer. In het begin speel je alles na en kom je erachter dat het allemaal akkoordenschema’s zijn waarover je ladders kunt doen die je met elkaar moet verbinden. Dan zie je dat een Henderson of Scofield dat toch wel heel goed doet. Op het conservatorium moet je je eigen lijnen gaan maken. Dat is een levenslange studie.
Ik probeer te spelen wat ik van binnen hoor. Anders wil ik het eigenlijk niet eens spelen. Je ziet nu vooral bij studenten dat ze als een jonge hond die ladders afgaan, maar dat hoeft natuurlijk niet, want je kunt het ook in een paar noten al zeggen. Dat hele snelle hoor je niet van binnen en kun je ook niet zingen. Ik heb een week van John Abercrombie les gehad. Die zei niet zoveel, maar wat hij wel zei was: “I only play what I hear man!” Daar ben ik over gaan nadenken en ben ik heel anders door gaan spelen. Als je die instelling aanneemt gooi je alles weer overboord. Die loopjes moet je natuurlijk wel allemaal gedaan hebben, maar dán moet je er muziek mee gaan maken. Dat laatste moet je wel beseffen. Improviseren is alsof je je eigen stem speelt.“
Binnen de taal die jazz heet?
“Ja, misschien wel. Jazz is natuurlijk vrijheid. Niet het standaard bebop-loopje. Jazz kan ook mijn countryinvloed bevatten, of rockelementen. Dat allemaal bij elkaar vind ik wel jazz. Door jazz leer je je eigen muziektaal kennen, want je leert jezelf door de jaren heen ook beter kennen. Je gaat steeds meer naar de essentie toe, ook met spelen. Als ik mijn eerste album nu hoor dan speel ik tegenwoordig echt wel anders. Duidelijker, meer to-the-point. Het is gewoon energie aan of uit.”
Je houdt niet van half werk?
“Ik weet niet of dat met alles zo is, maar daar moet het wel naar toe. In muziek in ieder geval niet. Dat moet je heel serieus nemen en daar moet je vol voor gaan. Die plaat met Jasper van ’t Hof en Hans van Oosterhout was de omslag. Dat gaf wel zekerheid. Muziek moet bijvoorbeeld ook een zekere mate van ranzigheid hebben, seks en blues! De attractie moet niet de techniek zijn, je moet er ook op kunnen dansen.”
Hoe is het trio ontstaan?
“Vanaf het derde jaar conservatorium heb ik heel veel in het commerciële circuit gedaan. Op het mediapark in Hilversum, artiestenbegeleiding bij evenementen en shows. Ik had zoveel werk dat ik het eindexamen even tussendoor moest doen. Jaren later tijdens mijn Masteropleiding in Rotterdam was ik wel veel bezig met jazz voor mijn studie. Ik kon toen alles doen op commercieel gebied, met smaak natuurlijk. Als jazzgitarist kun je harmonisch gezien net iets verder gaan dan een popgitarist. In jazz heb je meer klank en kleur dan in pop, maar daardoor is het ook moeilijker. Iets wat het grote publiek natuurlijk helemaal niet gewend is. Maar de essentie is dat muziek gewoon mooi moet zijn. Ik weet zeker dat als je mensen die alleen naar Nick en Simon luisteren, meeneemt naar een concert van Brad Mehldau bijvoorbeeld, dan vinden ze het ook mooi. Het is een energie die je pakt en je meeneemt. Je gaat gewoon even op reis en dan kom je weer terug. Dat is de hele uitdaging als artiest, om mensen te pakken en mee te nemen, ze te raken. Dat probeer ik ook. Ik wil niet alleen voor mezelf spelen, die mensen moeten wel terugkomen.
Enfin, we dwalen af…
Op een bepaald moment wilde ik iets vastleggen op een cd en kwam ik bij Udo Pannekeet terecht. Hij heeft een opnamestudio (Wedgeview Studios). Het klikte meteen tussen ons. Hij zou de plaat produceren, maar speelde ook meteen mee. Toen ging het allemaal heel snel.”
Doe je liever studiowerk dan een concert met publiek?
“Ik doe het allebei graag, maar publiek kan ook wel eens heel beangstigend zijn. Applaus bijvoorbeeld, vind ik eigenlijk iets heel geks. Dan ben je klaar met een liedje, of een solo en dan gaan mensen heel hard klappen. Daar kan ik wel eens verlegen van worden. Ik krijg vaak goede reacties na een optreden. Heel fijn als het publiek genoten heeft en ook de moeite neemt om dat even te zeggen.
Ik speel vaak met mijn ogen dicht, want dan ervaar ik de muziek intenser. Dan ben je meer op je oren aangewezen en op je gevoel. Dat geldt natuurlijk ook voor de mensen die ernaar kijken, maar zij willen natuurlijk ook iets zien. De interactie op het podium bijvoorbeeld. Voor hen is het ook een visueel gebeuren. We hebben vaak ontzettende lol op het podium, dat hoor ik ook wel eens terug. Dat gaat gewoon vanzelf. We steken wel eens de draak met dingen en er zijn natuurlijk uitglijers. Dat moet gewoon kunnen en dan hebben we er echt plezier in. Er is een bepaalde luchtigheid, maar ook zekerheid en vertrouwen in het trio. Helemaal één worden met de muziek en elkaar helpen om de muziek goed te laten klinken. Dat maakt het zo waardevol. Als er één ego tussen zit dan wordt het helemaal niks.
Ook in het lesgeven doe ik mezelf niet beter voor dan mijn leerlingen. Ik laat wel zien wie de baas is in het spel, maar doe niet aan ‘meer’ of ‘minder’. Ik ben ook niet de meest extraverte persoon. Dat past niet bij me. Ik heb wel eens voor 2000 vrouwen gespeeld, met Bastiaan Ragas. Dan komt er een energie van dat publiek, daar word je gewoon bang van. Dat was zo heftig! Ik dacht als die hekken breken, verslinden ze je. Ik vond het verschrikkelijk. Eigenlijk wilde ik zo snel mogelijk weg. Dat mensen zo overdreven, zo gek doen, dat begrijp ik helemaal niet. Waarom doen ze dat? Bij jazzconcerten is dat natuurlijk wel anders.
Ik hoef niet aanbeden te worden, of gestalkt en dat gebeurt echt. Op de zondagavond gebeld worden door dronken gitaristen bijvoorbeeld. Ik wil gewoon muziek maken, mooie muziek maken. Meer niet. Dat geldt ook voor mijn composities, want dat is de muziek die ik wil maken. De cd met Jasper heb ik wel geschreven met een piano in mijn achterhoofd en ik heb ook naar zijn platen geluisterd. Daarna mezelf de vraag gesteld, wat zou ik nou van hém willen horen? Voor het nieuwe album hebben Udo en ik voor het eerst samen gecomponeerd. Dat heeft hele bijzondere stukken opgeleverd.”
Hoe commercieel ben jij eigenlijk?
“Ik ga het niet uitbuiten, maar je moet jezelf natuurlijk wel in de markt zetten. Zakelijk blijven is belangrijk. Een cd verkopen voor 10 euro moet je natuurlijk niet doen. Ik ga met het trio ook niet in de kroeg spelen, daar vind ik het gewoon te goed en te speciaal voor. En ik heb het geluk dat de telefoon blijft rinkelen, ook voor het studiowerk. Alleen van de gigs zou het allemaal een stuk minder zijn. Dat is ook niet voor iedereen weggelegd hoor, want je moet onder grote druk kunnen presteren en goed muziek van papier kunnen lezen. Dat verdient goed, maar ik vind het ook leuk om te doen. Cd’s, radiowerk, musicals. Ik heb ook een metal-plaat ingespeeld. Je weet niet wat je hoort.”
Dus je bent niet alleen van de jazz?
“Nee, ik houd ook van pop. Ik houd gewoon van muziek, van mooie muziek. Jazz is wel de meest expressieve vorm. Daarin is veel meer mogelijk en kun je jezelf beter uiten. Het is zeker een uitlaatklep, juist ook omdat ik zelf niet zo outgoing ben. Die jazztaal is genuanceerder dan een gesprek wat je ooit kunt voeren. Ik kan met collega’s geweldig samenspelen en verder geen woord spreken. Die onderlinge taal is veelzeggend.
In Nederland is het sowieso moeilijk om te leven van jazzmuziek. Uitwijken naar het buitenland is haast onvermijdelijk en daar ben ik ook wel bezig. Ik doe ook steeds minder commerciële dingen, want ik wil de focus steeds meer verleggen naar mijn eigen muziek en daar een balans in vinden. Het lukt me van binnenuit niet meer om die andere muziek te maken, dat voelt niet meer goed. Ik geef nu vaker les (Conservatoria Tilburg en Haarlem) om het trio te bekostigen. Daarmee heb ik dan toch meer het gevoel dat ik bezig ben met echte muziek.”
Wat wil jij jouw leerlingen meegeven?
“Dat zij het plezier dat ik van echte muziek heb – van kunst – ook kunnen ervaren. Het is zo leuk om te zien wanneer het kwartje valt. Als ze na de eerste jaren waarin ze alleen maar alles naspelen, zien wat ik doe als ik aan het improviseren ben en wat er dan gebeurt. Het is een soort bewustwordingsproces van wat er allemaal voor mooie muziek is en wat jouw toevoeging daaraan kan zijn. Dat geldt ook voor mij. Ik zie mezelf totaal niet als een virtuoze gitarist, vroeger was ik waarschijnlijk technischer dan nu. Ik hoef ook geen tweede Scott Henderson te worden want die is er al. Ik wil gewoon Tim Langedijk zijn met een eigen sound en een eigen manier van spelen. Vroeger had je Charlie Christian, toen kwam Wes Montgommery, daarna George Benson. Benson heeft geluisterd naar Wes Montgommery enzovoorts. Dat is een cirkel en dat gaat maar door met Mike Stern, Scofield, Abercrombie, Scott Henderson. Met de Nederlandse jongens is dat ook zo. Wim Overgaauw, Jesse van Ruller. Over tien jaar is er weer iemand anders. Er zijn jonge gasten die nu al heel goed zijn, waar ik met bewondering naar kijk. Zo jong en dan al zo goed qua techniek en interpretatie. Zo evolueert dat steeds verder. En het niveau is natuurlijk gigantisch hoog dezer dagen, in vergelijking met de jaren 50. De jazz ontwikkelt zich. Maar je moet wel iets toevoegen. Het zou leuk zijn als mensen later zouden zeggen: “Goh, heb je die Langedijk wel eens gehoord? Best gaaf wat hij doet.”
Wat is je plan voor de toekomst met het trio?
“Ik weet steeds beter hoe ik het wil hebben en hoe je ergens het snelst komt. Ik weet ook als ik een bepaalde sound wil, hoe ik Hans en Udo moet aansturen. Wat communicatie en logistiek betreft geldt: als ik niks doe, gebeurt er ook niks. Wat het trio betreft doe ik veel samen met Udo. Plannen bedenken voor de toekomst en voor de nieuwe plaat hebben we bijna alle stukken samen geschreven. Er komt veel bij kijken en ik ben zelf de producent, dus ik betaal alles. De studio, de cd’s, foto’s, filmpjes. Dan wil ik wel graag in één keer de goede mensen om me heen hebben. Dat regel ik allemaal zelf en daar hoeven de jongens niks aan te doen. Dat is het meest overzichtelijk. lk wil met deze band ook geen gedoe over geld. Daar zijn ze te speciaal voor. Het is mijn muziek. Er is geen enkele band waarin ik dit kan doen, op zo’n hoog niveau. Eigenlijk is het de beste ritmesectie van Nederland.
Ik vraag me natuurlijk wel eens af waarom we niet op bepaalde podia staan. NSJ bv is hartstikke leuk, maar niet allesbepalend. Ik zou het heel erg leuk vinden als we daar zouden staan, maar dan moet er wel publiciteit aan gegeven worden. Ik wil wel genoemd worden, al is het maar even een zinnetje. Nu ben ik daar veel meer op gericht. Daar spelen we al te lang voor en dat randje bescheidenheid is er wel vanaf. Als we op dit pad doorgaan komt het vanzelf goed. Ik geloof heilig in de muziek. Ik heb het gevoel dat we verder kunnen, dat er podia zijn die we verdienen waar we nog niet staan.”
Is dat genoeg om op te vallen in de constante stroom talenten?
“Het is maar net hoe een koe een haas vangt. Ik doe wat ik kan doen, wat past bij wie ik ben. Charisma is belangrijk én de juiste mensen tegenkomen helpt enorm. Daarnaast is een goede marketingstrategie tegenwoordig van essentieel belang. Als de superdeal komt moet je dat heel tactisch aanpakken en commercieel beredeneren. Met je eigen muziek beroemd worden is natuurlijk het mooiste wat er is, maar ik zou geen concessies doen. Dan zou ik niet meer authentiek zijn en dat is voor mij geen optie. Dat gaan we mooi niet doen.
Muziek maken is een van de mooiste dingen die er zijn. Je denkt namelijk nergens aan. Het is iets ontastbaars. Eigenlijk is het mediteren, je bent helemaal weg. Het is ook zoiets als dronken zijn. Picasso zei dat geloof ik, “ik zou mijn hele leven het liefst dronken zijn”. Die staat-van, niet de kater hè… Het publiek koopt een kaartje voor jouw concert, dat moet je meenemen in die trance, in de muziek, zodat zij ook even nergens aan denken. Ik vind het een voorrecht om muzikant te zijn. Hoe meer je groeit, hoe minder concessies je wilt doen. Op een bepaald moment hoeft dat ook niet meer. Dat is een levenswerk en dat moet je opbouwen. Daar ben ik mee bezig en daar ga ik voor.”